24271 |
volop veren krijgen |
pluimen krijgen:
plaame krijge (P219p Jeuk)
|
volop veren krijgen (vluggen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bīr (P219p Jeuk)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
uit de kooien:
aat de kooije (P219p Jeuk),
volwassen:
volwassen (P219p Jeuk)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwas-sen, volslagen] [N 115 (2003)] || volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19412 |
vonk |
vonk:
voenk (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
voͅŋk (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)] || vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
moemer (P219p Jeuk)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
voor de gek houden:
ver de gek haan (P219p Jeuk)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21754 |
vooraanstaande |
man:
de man (P219p Jeuk)
|
een persoon van veel betekenis in een plaats [peris] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23724 |
voorbidden |
voorbidden:
veurbidde (P219p Jeuk)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
doorsteek:
douwrsteek (P219p Jeuk),
voorde:
vaat (P219p Jeuk),
vaut (P219p Jeuk)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeborchte (P219p Jeuk)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|