24861 |
boerenwormkruid |
wormkruid:
wörmkraad (P219p Jeuk)
|
Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalver:
zwɛləvərs (P219p Jeuk)
|
zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
bazin:
bazin (P219p Jeuk)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18836 |
boertig |
plat:
plat (P219p Jeuk),
straf:
straf (P219p Jeuk)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21605 |
boete |
boete:
boete (P219p Jeuk)
|
een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18064 |
bof |
oorlap:
oerlap (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24705 |
bolderik |
christusoog:
(onderstreept bij de gesuggereerde woorden)
Christusoog (P219p Jeuk),
ezelsbloem:
ezelsbloem (P219p Jeuk),
igel:
íegel (P219p Jeuk),
koeienogen:
koeijeoege (P219p Jeuk),
muggebloem:
muggebloem (P219p Jeuk),
nigel:
(onderstreept bij de gesuggereerde woorden)
nichel (P219p Jeuk),
schoonogen:
(onderstreept bij de gesuggereerde woorden)
schoonoge (P219p Jeuk),
sint-pietersbloem:
Sint-Pietersbloem (P219p Jeuk),
steekneus:
steekneuzen (P219p Jeuk),
zwijnsoren:
zwijnsoren (P219p Jeuk)
|
Bolderik (agrostemma githago 20 tot 90 cm hoog. De stengels zijn dicht behaard; de bladeren zijn lancetvormig, spits en ongesteeld, tevens dicht behaard; de bloemen zijn lang gesteeld en afzonderlijk groeiend, de kleur is roodviolet met donkere lengtest [N 92 (1982)]
III-4-3
|
31464 |
bolhamer |
ronde bolhamel:
rǫnǝ bǫlhǭmǝl (P219p Jeuk)
|
In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c]
II-11
|
17605 |
bolle wangen |
dikke wangen:
dikke wange (P219p Jeuk)
|
Bolle wangen (toetwangen, appel-wangen, volle maan, kakwangen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
sloester:
sloeister (P219p Jeuk),
sloester (P219p Jeuk),
sloeəster (P219p Jeuk)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|