21009 |
bolster van een noot |
sloester:
sloestēr (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25114 |
bomijs |
hol ijs:
houwl ijs (P219p Jeuk)
|
ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
#NAME?
boenekruit (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
-uit = + oat
boenekruit (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bonnet (P219p Jeuk)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pēls (P219p Jeuk)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blauw houwen:
blou gəhout (P219p Jeuk),
zo blauw als een lap houwen:
zoo blauw gehout als `n lap (P219p Jeuk),
zwart en groen slaan:
zwat - grüün (P219p Jeuk)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
25019 |
bonzen |
bonken:
boenke (P219p Jeuk)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22552 |
boog |
boo:
buu (P219p Jeuk),
boog:
baug (P219p Jeuk),
bauwg (P219p Jeuk),
boog (P219p Jeuk),
ene booh(oe)ch (P219p Jeuk)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
31417 |
boogdrilboor |
boogdril:
bōx˱drel (P219p Jeuk),
drilijzer:
drelęjzǝr (P219p Jeuk),
sukkelboor:
søkǝlbǫwr (P219p Jeuk)
|
Handboor die door middel van een koord en een boog wordt rondgedraaid. De boogdrilboor bestaat uit een houten of ijzeren rol, de drilklos, waarin aan de onderzijde een boorijzer bevestigd kan worden. Aan de bovenzijde van de klos bevindt zich een spil waarop een borstplaat wordt aangebracht waar men tijdens het boren met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. De boor wordt aan het draaien gebracht door een in een boog gespannen koord om de drilklos te slaan en vervolgens de boog heen en weer te bewegen. Deze beweging lijkt op vioolspelen; vandaar woordtypen als vioolboor, fiedelboor, fiedelaar en fiedel. Zie ook afb. 124. [N 33, 121; N 33, 130-131]
II-11
|
22464 |
boogschuttersgilde |
schuttersgilde:
schuttersgilde (P219p Jeuk),
skuttersgilde (P219p Jeuk)
|
een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij] [N 112 (2006)] || Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|