24864 |
witte dovenetel |
witte netel:
wetǝ netǝl (P219p Jeuk)
|
Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
witte kool:
wetə ky(3)̄əl (P219p Jeuk),
witte kuul (P219p Jeuk)
|
[Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24790 |
witte krodde |
truweeltje:
truweelke (P219p Jeuk)
|
Witte krodde (thlaspi arvense 15 tot 40 cm groot. De plant is geelgroen en kaal. De stengels groeien rechtop en zijn al of niet vertakt; de wortelbladen zijn langwerpig, tevens gesteeld; de stengelbladen zijn pijlvormig en stengelomvattend, ze zijn lang [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikstetje (P219p Jeuk)
|
kwikstaart [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
24642 |
witte narcis |
paasbloem:
paawsbloem (P219p Jeuk)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
wetterléilie (P219p Jeuk)
|
witte waterlelie [N 37 (1971)]
III-4-3
|
30709 |
witten |
kalken:
kalkǝ (P219p Jeuk)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
koleire (P219p Jeuk)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woeker:
woeker (P219p Jeuk),
woekerij:
woekerij (P219p Jeuk)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
woelen:
wule (P219p Jeuk),
wŭule (P219p Jeuk)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)] || Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|