19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (P219p Jeuk)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als job:
he es zo erm als d’jop (P219p Jeuk),
hij is zoo erm als job (P219p Jeuk),
is zoo erm as job (P219p Jeuk)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo simpel als bonjour (fr.):
zoe simpel as bonjour (P219p Jeuk),
zo simpel als een goedendag:
zoe simpel as goeien dag (P219p Jeuk)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de borst geven:
de bos geve (P219p Jeuk),
de tet geven:
de tèt gàive (P219p Jeuk)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
bolder:
bi̯ø̄ldǝr (P219p Jeuk),
bø̜ldǝr (P219p Jeuk)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
26149 |
zomen |
zomen:
zȳmǝ (P219p Jeuk)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
23933 |
zondag |
zondag:
zondag (P219p Jeuk)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag houden:
zondag haan (P219p Jeuk)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagsmissaal:
zondagsmissaal (P219p Jeuk)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23935 |
zondagschender |
ketter:
ketter (P219p Jeuk)
|
Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)]
III-3-3
|