20336 |
zuster |
non:
non (P219p Jeuk)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24730 |
zuurbes |
zuurbes:
zoerbes (P219p Jeuk)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zūrmoͅu̯s (P219p Jeuk)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
met de armen houwen:
met de erme haawn (P219p Jeuk),
wenken:
wenke (P219p Jeuk)
|
Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)] || Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
zwensen:
zwinsen (P219p Jeuk)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34416 |
zwaaier |
lam gaan (ww.):
lām gǫu̯n (P219p Jeuk)
|
Door een gedeeltelijke verlamming van de achterhand maken de dieren een zwaaiende beweging bij het lopen. Het woordype zwaaier duidt op een schaap dat deze ziekte heeft. [N 77, 65]
I-12
|
29944 |
zwaaihaak |
zwaaihaak:
zwęjhǭk (P219p Jeuk)
|
Winkelhaak waarvan de benen beweegbaar zijn. De zwaaihaak bestaat doorgaans uit een huis en een veer die scharnierend met elkaar verbonden zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. Men onderscheidt de enkele en de dubbele zwaaihaak. De eerste is L-vormig, de tweede heeft de vorm van een T. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten en af te tekenen. Zie ook het lemma "zwaaihaak" in Wld II.9, pag. 11-12 en afb. 78. [N 33, 318b; N 64, 79a]
II-11
|
19459 |
zwabber |
huisdoek:
haasdoek (P219p Jeuk),
zwabber:
zwabber (P219p Jeuk)
|
Dweil aan een steel gebonden (zwabber, dweil, aftrekker) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18160 |
zwachtel |
vees:
veejs (P219p Jeuk),
vees (P219p Jeuk)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)] || Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, zwachtel, vees). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
32917 |
zwaden spreiden |
breken:
brēkǝ (P219p Jeuk)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|