e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte populier zure canada: zoere canada (Jeuk) De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)] III-4-3
zweep smet: smęt (Jeuk) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer zweer: zweer (Jeuk, ... ) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-2
zwemblaas luchtblaas: lochtbloauws (Jeuk) Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] III-4-2
zwemmen zwemmen: z(w)ume (Jeuk), zwömə (Jeuk) zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] III-3-2
zwengel zwong: zwǫŋ (Jeuk) Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281] II-11
zwenghout hameel: hamil (Jeuk) Dwarshout dat aan de voorkant van kar- of wagenbodem (bij de wagen eventueel ook aan de dissel) is bevestigd en waaraan de hachten of trekkettingen van het paard vastgemaakt worden. Volgens een informant wordt het trekhout "alleen dan bij de kar gebruikt als het paard de haam tijdelijk niet kan dragen, en het borsttuig moet gebruiken, waarbij trekhout niet gemist kan worden". Informanten uit K 314, L 294 en Q 176a melden ook dat het trekhout zelden of nooit bij de kar gebruikt wordt - bij een kar met berries gaat het ook niet -, maar wel bij de wagen. Ook aan de ploeg en de eg kan een dergelijk dwarshout gehangen worden. De benamingen hiervoor stemmen overeen met die voor het zwenghout voor de wagen. De hier opgenomen kaart is gebaseerd op het materiaal van dit lemma en van het lemma zwenghout en spoorstok in wld I.2. [N 17, 69a; N G, 65a; monogr] I-13
zwenghout, spoorstok hameel: amiǝl (Jeuk), koppel: %%meervoud%%  kǫpǝls (Jeuk  [(incl de strengen)]  ) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren een eed doen op: ik wel n ied drop doen (Jeuk) Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)] III-3-1
zweren, etteren verkwaden: dei won zal verkooi-e (Jeuk) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] III-1-2