e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanrijgen kneppelen: kneppele (Jeuk), rijgen: rijgen (Jeuk) tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)] III-4-4
aanspanningspunt, kam van de eg kam: kamp (Jeuk) Het vooreinde, de kam of een ander onderdeel van de eg, waaraan de egketting of de trekhaak daarvan bevestigd wordt. Zie de afb. 57 en 58. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 156a + b; monogr.] I-2
aanstaan aanstaan: aanstaan (Jeuk), Da zal h⁄m eanstooen (Jeuk) behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] || Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)] III-1-4
aanstoot ergernis: ergernis (Jeuk) Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)] III-3-3
aanstoot geven aanstoot geven: aanstoewt geve (Jeuk) mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)] III-1-4
aantrekken drogen: drȳgǝ (Jeuk) Gezegd van verf of vernis die na het opstrijken droog en vast wordt. [N 67, 74a] II-9
aanwassen op de tanden haken: hø̄k (Jeuk) Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91] I-9
aanwijzen wijzen: wijzen (Jeuk) arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
aap aap: een eap (Jeuk), nen aop (Jeuk) Aap. [ZND 32 (1939)] III-3-2
aar aar: oǝr (Jeuk) Het bovenste deel van de halm van sommige graangewassen waarin zich de korrels bevinden. Ook als pars pro toto gebruikt voor de gehele halm, vergelijk de uitdrukking: "aren lezen". De varianten die met een d- beginnen hebben een aangehecht lidwoord. Zie afbeelding 2, e. [JG 1a, 1b; Wi 14; monogr.; add. uit L 25, 15] I-4