23886 |
catechismus |
catechismus:
kattekiessemɛs (P219p Jeuk)
|
De katechismus, de christelijke leer, de kristenleer, de kinderleer [de kienderlieër, kristelier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23887 |
catechismusboekje |
catechismus:
kattekiessemɛs (P219p Jeuk)
|
Het boekje [kategèssemes, kategèsm, katejismes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23889 |
catechismusles |
catechismusles:
kattekiessɛmɛs les (P219p Jeuk)
|
Het onderricht, katechismusles in de kerk of op school. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18431 |
ceintuur |
ceintuur:
ceintuur (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt U: een ceintuur (band, sjerp?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
31356 |
center |
middelste punt:
melantstǝ pønt (P219p Jeuk)
|
Elk van de twee spitse, kegelvormige middenpunten in de vaste en de losse kop van de draaibank waartussen het werkstuk tijdens het draaien op zijn plaats gehouden en gecentreerd wordt. Voordat het werkstuk tussen de centers wordt geklemd, wordt eerst met behulp van een doorslag in het middenpunt van de beide voorvlakken ervan een trechtervormig groefje aangebracht. [N 33, 227; monogr.]
II-11
|
31403 |
centerboor, schijfboor |
centerboor:
sɛntǝrbǫwr (P219p Jeuk)
|
Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.]
II-11
|
31315 |
centerpons |
centerpunt:
sɛntǝrpønt (P219p Jeuk),
piqueur:
pikȳr (P219p Jeuk)
|
Stalen stift met kegelvormige punt die dient om een uitholling in plaatmateriaal aan te brengen. De centerpons wordt vooral gebruikt om het middelpunt van een te boren gat aan te tekenen. Zie ook afb. 52. [N 33, 262; monogr.]
II-11
|
25313 |
centiare, maat van 1 m2 |
centiare:
centiaar (P219p Jeuk)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 1 vierkante meter [centiare, centiaar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
chagrijn (P219p Jeuk)
|
een knagend, afgunstig en mismoedig makend verdriet [chagrijn, chagrijnigheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20913 |
champignon |
champignon:
champignon (P219p Jeuk)
|
Champignon: een eetbare witte paddestoel met aanvankelijk rozige, later donkere, purperbruine plaatjes en sporen, het is de meest gekweekte paddestoel (kampernoelje, kampernoelie, duivelsbrood, pampernoelie, dolhondenbrood, champignon). [N 92 (1982)]
III-4-3
|