24476 |
dennenappel |
appel:
appel (P219p Jeuk)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
lijmballetje:
lijmbəlleke (P219p Jeuk)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
wortel:
wottēl (P219p Jeuk)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23319 |
deugd |
deugd:
deugd (P219p Jeuk)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
deugniet (P219p Jeuk),
(d.i. meer in de betekenis van lief).
deugniet (P219p Jeuk),
ook materiaal znd 23,4
deugniet (P219p Jeuk),
kapoen:
kapoen (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
pagadder:
pagadder (P219p Jeuk),
pettie:
pettie (P219p Jeuk),
stout kind:
stoot keent (P219p Jeuk),
stouterik:
stoaterik (P219p Jeuk),
stooterik (P219p Jeuk),
strop:
strop (P219p Jeuk),
ook materiaal znd 23,4
strop (P219p Jeuk)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
een blets (P219p Jeuk),
een bleuts (P219p Jeuk),
’n bleust (P219p Jeuk),
kreuk:
krauk (P219p Jeuk)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄jr (P219p Jeuk)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
klenk (P219p Jeuk),
klink (P219p Jeuk)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
klęŋk (P219p Jeuk)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
husier (P219p Jeuk),
hussier (P219p Jeuk),
nossier (P219p Jeuk),
ussier (P219p Jeuk)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)] || deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|