17925 |
doelloos friemelen |
friemelen:
wriemele (P219p Jeuk),
in de handen wrijven:
en de haan wrijve (P219p Jeuk)
|
Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)] || haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25020 |
dof, gedempt van geluid |
dof:
dof (P219p Jeuk)
|
niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
duifhaan/-hoorn:
daavon (P219p Jeuk),
davoo (P219p Jeuk),
kubber:
købber (P219p Jeuk)
|
duif, mannetje [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duiver) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
voor een huisarts
doktoere (P219p Jeuk),
meesteren:
meestere (P219p Jeuk),
voor de veterenair (dierenarts)
meesteren (P219p Jeuk)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34650 |
dokterskar |
kapkar:
kapkęi̯r (P219p Jeuk)
|
Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
24862 |
dolle kervel |
kervel:
kervel (P219p Jeuk),
witte kelver:
witte keulver (P219p Jeuk)
|
Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18983 |
dom |
dom:
dom (P219p Jeuk),
stijf van begrip:
stijf van begrip (P219p Jeuk)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
dominicaan:
dómmenekaan (P219p Jeuk),
preekheer:
preekhier (P219p Jeuk)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (P219p Jeuk)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
stommerik:
stoemmerik (P219p Jeuk)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|