e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doordeweekse mis mis in de week: een mès in de weëk (Jeuk) Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)] III-3-3
doordrenken, nat maken weken: (= weken).  weijke (Jeuk) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4
doorn stomper: stumpǝr (Jeuk) Kegelvormig stuk metaal dat men in de hand kan houden terwijl men er ringen en kettingschakels op smeedt. Zie ook het lemma "kegelvormige tas". Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig dat echter in het aambeeldgat wordt geplaatst. [N 33, 338] II-11
doorn, stekel doorn: doͅ:ən (Jeuk) doornen [RND] III-4-3
doornenkroon doornenkroon: een deune kroewn (Jeuk) De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)] III-3-3
doorslag doorslag: dǫwrslax (Jeuk), stomper: stumpǝr (Jeuk) Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.] II-11
doorslagsteek floche: floche (Jeuk) De steek die men gebruikt voor het doorslaan. Het is een rijgsteek, die een voor- of achtersteek kan zijn. Met behulp van deze brengt men de krijtlijnen welke op de ene zijde van de stof staan, over op de andere zijde. De steken volgen elkaar in regelmatige afstand op en worden doorgeknipt (Gerritse, pag. 39). [N 59, 51a; N 62, 6; N 62, 16a] II-7
dopeling doopkind: doepkend (Jeuk), dopeling: doepeling (Jeuk) de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)] III-2-2
dopen dopen: dupe (Jeuk), duujpe (Jeuk), dy:əpə (Jeuk, ... ) doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [N 96D (1989)] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] III-3-3
doperwten peulerwten: peulerte (Jeuk, ... ), poͅu̯lēͅrtə (Jeuk) [Goossens 1b (1960)]De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)] I-7