24498 |
driekleurig viooltje |
fleuter:
flötters (P219p Jeuk),
fleutertje:
maarts viooltje
flötterke (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
pense (fr.):
pansee (P219p Jeuk)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)] || maarts viooltje [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
drijkeuningen (P219p Jeuk),
drijkoningen (P219p Jeuk),
in potlood
drei konninge (P219p Jeuk)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] || de naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari] [N 112 (2006)] || De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)]
III-3-2, III-3-3
|
27465 |
driepoot |
drie-/drijpikkel:
dręjpekǝl (P219p Jeuk)
|
IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236]
II-11
|
32844 |
driespansevenaar |
balans:
balans (P219p Jeuk),
koppel van drie:
kǫpǝl van drē̜ (P219p Jeuk)
|
Het grote, verstelbare koppelhout, waarmee een dubbel zwenghout (waaraan weer twee enkele) en een enkel zwenghout van achteren onderling verbonden worden, wanneer men drie paarden naast elkaar voor een zwaar akkerwerktuig moet spannen. Zie afb. 100. Mogelijk zijn enkele termen van toepassing op het geheel van zwenghouten voor een driespan. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid ''drie'' ook varianten van het type ''drij''. [JG 1b + 1d add.; N 11A, 105]
I-2
|
18866 |
driftig |
krikkel:
krikkel (P219p Jeuk),
kwaad:
koo-et (P219p Jeuk)
|
driftig [ZND 23 (1937)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29267 |
drijfriem |
riem:
rim (P219p Jeuk)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
29122 |
drijfwiel |
rad:
rǭwǝt (P219p Jeuk)
|
Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6]
II-7
|
24939 |
drijfzand |
drijfzavel:
drijfzável (P219p Jeuk)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31420 |
drilboog |
arm:
ɛrǝm (P219p Jeuk)
|
Soort boog met handvat waaraan het drilkoord bevestigd kan worden. Zie ook afb. 127. [N 33, 127]
II-11
|
31418 |
drilklos |
mof:
muf (P219p Jeuk)
|
Onderdeel van een boogdrilboor, bestaande uit een houten of ijzeren rol met aan de onderkant een puntboor en aan de bovenkant een spil. Zie ook afb. 125. [N 33, 128]
II-11
|