e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
driekleurig viooltje fleuter: flötters (Jeuk), fleutertje: maarts viooltje  flötterke (Jeuk, ... ), pense (fr.): pansee (Jeuk) Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)] || maarts viooltje [N 92 (1982)] III-4-3
driekoningen driekoningen: drijkeuningen (Jeuk), drijkoningen (Jeuk), in potlood  drei konninge (Jeuk) 6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] || de naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari] [N 112 (2006)] || De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)] III-3-2, III-3-3
driepoot drie-/drijpikkel: dręjpekǝl (Jeuk) IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236] II-11
driespansevenaar balans: balans (Jeuk), koppel van drie: kǫpǝl van drē̜ (Jeuk) Het grote, verstelbare koppelhout, waarmee een dubbel zwenghout (waaraan weer twee enkele) en een enkel zwenghout van achteren onderling verbonden worden, wanneer men drie paarden naast elkaar voor een zwaar akkerwerktuig moet spannen. Zie afb. 100. Mogelijk zijn enkele termen van toepassing op het geheel van zwenghouten voor een driespan. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid ''drie'' ook varianten van het type ''drij''. [JG 1b + 1d add.; N 11A, 105] I-2
driftig krikkel: krikkel (Jeuk), kwaad: koo-et (Jeuk) driftig [ZND 23 (1937)] || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)] III-1-4
drijfriem riem: rim (Jeuk) Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.] II-11
drijfwiel rad: rǭwǝt (Jeuk) Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6] II-7
drijfzand drijfzavel: drijfzável (Jeuk) drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
drilboog arm: ɛrǝm (Jeuk) Soort boog met handvat waaraan het drilkoord bevestigd kan worden. Zie ook afb. 127. [N 33, 127] II-11
drilklos mof: muf (Jeuk) Onderdeel van een boogdrilboor, bestaande uit een houten of ijzeren rol met aan de onderkant een puntboor en aan de bovenkant een spil. Zie ook afb. 125. [N 33, 128] II-11