31421 |
drilkoord |
drilkoord:
drelkōt (P219p Jeuk)
|
Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129]
II-11
|
17862 |
dringen |
dringelen:
dreunchelen (P219p Jeuk),
dreunele (P219p Jeuk)
|
niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
22066 |
drinkbak |
drinkpot:
drenkpot (P219p Jeuk)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
krib:
krep (P219p Jeuk)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22067 |
drinkfles |
drinkfles:
Opm. v.d. invuller: tegen de muur, het water druppelde in een djat (kopje het was veel properder dan nu!
drenkfles (P219p Jeuk)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkfles (verouderd)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19574 |
drinkglas |
glas:
gleaəs (P219p Jeuk),
glōͅəs (P219p Jeuk),
pint:
pi̞nt (P219p Jeuk)
|
drinkglas [RND] || glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
22089 |
drinktafel |
verhoog:
verhuug (P219p Jeuk)
|
de tafel waarop de drinkbak geplaatst wordt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20564 |
droesem |
fond (fr.):
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
foon (P219p Jeuk)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34350 |
droge tepel |
valse tet:
valsǝ tɛt (P219p Jeuk)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|
30580 |
droge verfstoffen |
bruine oker:
brānǝ ǫwkǝr (P219p Jeuk),
céruse:
sǝrȳs (P219p Jeuk),
dodekop:
dūjǝkǫp (P219p Jeuk),
gele oker:
gēlǝn ǫwkǝr (P219p Jeuk),
groene aarde:
gryn ęjǝt (P219p Jeuk),
kalkgroen:
kalǝk˲gryn (P219p Jeuk),
koningsblauw:
kø̄neŋs˱blǫw (P219p Jeuk),
loodmenie:
lūwǝtmēni (P219p Jeuk),
loodwit:
lūwǝtwet (P219p Jeuk),
poeder:
pujǝr (P219p Jeuk),
signaalrood:
senjālrūwǝt (P219p Jeuk),
vermiljoenrood:
vǝrmeljunrūwǝt (P219p Jeuk),
zinkgroen:
zeŋk˲gryn (P219p Jeuk),
zwartsel:
zwatsǝl (P219p Jeuk)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|