32551 |
marktkorf |
marktkorf:
mātkø̜rf (Q121e Kaalheide)
|
In het algemeen een mand waarin producten, en dan met name etenswaren, naar de markt worden vervoerd. Zie ook afb. 288. [N 20, 50; N 40, 112; monogr.]
II-12
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zeef (Q121e Kaalheide)
|
Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1
|
25544 |
menggereedschap |
houten schup:
hōtsǝ šøp (Q121e Kaalheide)
|
De houten schop of ander gereedschap, gebruikt bij het mengen van de bloem. Meestal gaat het om een houten schep of een niet al te grote houten schop van uiteenlopende vorm. De informant van Q 97 vermeldt dat de "spatel" een ovaalvormig blad heeft en een dikke ronde steel. Verschillende informanten (L 270, 318b, Q 193) zeggen dat het mengen met de hand gebeurt. Zie afb. 16. [N 29, 18b]
II-1
|
25545 |
mengmachine voor deeg |
mengmachine:
męŋmašiŋ (Q121e Kaalheide)
|
Door deze machine enkele minuten te laten draaien mengt men de verschillende soorten bloem. [N 29, 103]
II-1
|
25625 |
met afgebarsten korst, gezegd van brood |
los gebakken brood:
los gǝbakǝ brūt (Q121e Kaalheide)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smikken:
šmekǝ (Q121e Kaalheide)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
25530 |
met sterke werking |
straf:
štraf (Q121e Kaalheide)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van goede of buitenlandse bloem. Deze bloem stijft vlugger en neemt meer vocht op. [N 29, 16]
II-1
|
25531 |
met zwakke werking |
slappe:
šlapǝ (Q121e Kaalheide)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16]
II-1
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzeeg:
īzǝrzē̜ǝx (Q121e Kaalheide)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|
29920 |
metselaar |
murer:
mȳrǝr (Q121e Kaalheide)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|