22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krelkəs (Q188p Kanne)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (Q188p Kanne)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
26555 |
kraangaten |
gater:
gǭ.tǝr (Q188p Kanne),
loker:
lō.kǝr (Q188p Kanne)
|
De twee gaten opzij in de molensteen waarin pinnen bevestigd kunnen worden die door de steenogen aan de onderzijde van de steenbeugels worden gestoken. [Vds 160; Jan 185; Coe 150; Grof 178]
II-3
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraon (Q188p Kanne),
(geen fon doc.)
kroenekraan (Q188p Kanne)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
dabben:
dabə (Q188p Kanne),
kretsen:
kreͅtsə (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezet (Q188p Kanne)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
18107 |
krentenbaard |
baardkrankte:
baotkraengde (Q188p Kanne)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18224 |
kreukel |
valse plooi:
vaalse ploej (Q188p Kanne)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33910 |
kreupel zijn |
(het is/staat) kreupel:
krø̜pǝl (Q188p Kanne),
stolperd:
stø̜̄lǝpǝrt (Q188p Kanne)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krøbǝbi.tǝr (Q188p Kanne),
krøbǝbītǝr (Q188p Kanne)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|