e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maalmulder, stofmolenaar stubmulder: stø̜bmø̜ldǝr (Kanne) Molenaar die uitsluitend maalwerkzaamheden verricht. Het woordtype stokmuller wordt in Q 241 gebruikt voor een molenaar in dienstverband. [Vds 266; Coe 240; Grof 270; A 42A, add.] II-3
maalsluis vanne voor het rad: van vør hǝt rǭ.t (Kanne) De vōōr het molenrad geplaatste sluis die het water doorlaat als men de molen in beweging wil zetten. Het woordtype kleine sluis (l 361, l 362, l 415, P 58, P 187, P 195, Q 71, Q 75, Q 77a, Q 79a) is terug te voeren op het feit dat de maalsluis over het algemeen kleiner is dan de wendsluis. Vgl. ook het lemma ɛwendsluisɛ.' [Vds 47; Jan 37; Coe 31; Grof 64] II-3
maalstoel voet: vō.t (Kanne) Het stelsel van balken waarop de molenstenen rusten. Volgens Janssen (pag. 131) werd zoɛn maalstoel in watermolens vooral gebruikt in kleine molens, waar de stenen zich op de benedenverdieping bevonden.' [N O, 18u; Jan 254; Coe 232; Grof 260; monogr.; N O, 27b] II-3
maaltijd in de voormiddag tienurenkoffie, de -: tienoerekoffie (Kanne) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
maalvlak maalvlak: mǭ.lvlak (Kanne) Dat gedeelte van het steenoppervlak dat het eigenlijke maalwerk verricht. Volgens Vanderspickken (pag. 41) worden de buitenste 15 tot 20 cm van de steen als maalvlak beschouwd. [N O, 18a; Vds 192; Jan 195; Coe 161; Grof 193; N O, 18a; A 42A, 33] II-3
maanblind paard (het heeft een) maanoog: mǭnǫu̯x (Kanne), maanoger: mǭnø̜i̯gǝr (Kanne) Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v] I-9
maandag na driekoningen verloren maandag: verlore maondig (Kanne) de naam voor de maandag na Driekoningen [koppermaandag, verloren maandag, floramaandag] [N 112 (2006)] III-3-2
maandag voor aswoensdag carnavalsmaandag: karnevalsmaondig (Kanne) de naam voor de maandag vóór aswoensdag [N 112 (2006)] III-3-2
maansverduistering maneclips: maa-onəklips (Kanne, ... ) eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
maat houden bij het dorsen slaghouden: šlǭ.xhau̯.ǝ (Kanne) Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4