19757 |
meubelstuk, meubel |
meubel:
møかəl (Q188p Kanne)
|
meubel
III-2-1
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
mi’au.ə (Q188p Kanne)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20573 |
middagmaal |
noeneten:
noon eten (Q188p Kanne)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
17668 |
middelvinger |
middenvinger:
middevinger (Q188p Kanne)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, middelste vinger, langeman, lang(st)e vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33785 |
middendeel van het paard |
lijf:
līf (Q188p Kanne),
romp:
ro.mp (Q188p Kanne)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
aafbanden:
ǭf˱bɛn (Q188p Kanne)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
17690 |
middenrif |
middenrif:
Zegslieden (1) en (2).
midderif (Q188p Kanne)
|
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middenrif, middelrif, middelvlies). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
24352 |
mier |
beddenzeiker:
ook in ZND 08, 152a
beddezeiker (Q188p Kanne)
|
mier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (Q188p Kanne)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|