33556 |
moestuinx |
hof:
hōə.f (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne),
huə.f (Q188p Kanne)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 24 (1937)]
I-7
|
18269 |
mof |
mof:
muf (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne),
moffel:
mufəl (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne)
|
moufle: (1) grote handschoen zonder afscheiding voor de vingers, alleen voor de duim || moufle: (2) bonten handschoen, waar men de 2 handen tegelijk in kan steken
III-1-3
|
32858 |
mol |
mol:
mǫ.l (Q188p Kanne
[(thans)]
),
moutheuvel:
mō.thyø̜.vǝl (Q188p Kanne),
mō.thyǝ.vǝl (Q188p Kanne),
mōt(h)øvǝl (Q188p Kanne)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
25957 |
molen |
molen:
myø.lǝ (Q188p Kanne),
mø̄.lǝ (Q188p Kanne)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
34617 |
molen van de wagen |
molen:
mȳǝlǝ (Q188p Kanne)
|
Dat deel van het voorstel dat ervoor zorgt dat het voorstel wendbaar is, de draaischijf. Het bestaat uit twee in elkaar draaiende metalen ringen die zich tussen het voorste asblok en het rongblok bevinden. De molen komt alleen voor bij de molenwagen. [N 17, 44j + 50a + 50c; N G, 71c; JG 1b; JG 1c; JG 1d; monogr.]
I-13
|
25946 |
molenaar |
molenaar:
myø.lǝnę̄r (Q188p Kanne),
moller/molder:
mǫldǝr (Q188p Kanne)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
25947 |
molenaarsvrouw |
vrouw van de molder:
vrǫw van dǝ mǫldǝr (Q188p Kanne),
vrouw van de molen:
vrǫw van dǝ mø̄.lǝ (Q188p Kanne)
|
De vrouw van de molenaar. [N O, 40d; Vds 271; Jan 286; Coe 235; Grof 262; monogr.; Wi 18]
II-3
|
26645 |
molenboek |
molenboek:
[molen]bōk (Q188p Kanne)
|
Het boek waarin de molenknecht de afkomst en het aantal van de opgehaalde zakken noteerde. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 245; Grof 276]
II-3
|
26410 |
molenboom |
molenas:
[molen]as (Q188p Kanne),
molenboom:
[molen]bǭ.m (Q188p Kanne)
|
De van hout of ijzer vervaardigde as die het waterrad draagt bij een watermolen. Het woordtype molenboom is in Q 88, Q 162, Q 188, Q 240 en Q 241 specifiek van toepassing op een uit een boomstam vervaardigde as. In Q 164 was de molenas uit eikehout gemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 64; Jan 74; Coe 66; Grof 83; A 42A, 3]
II-3
|
26646 |
molenbord |
molenbord:
[molen]bǫrt (Q188p Kanne)
|
Het bord in de molen waarop de molenaar met krijt de naam van de klant en het aantal te malen kiloɛs noteert. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 247; Grof 278]
II-3
|