17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
neusvleugel (Q188p Kanne)
|
Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17698 |
nier |
nier:
nēr (Q188p Kanne)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
mø̄.ntǝx (Q188p Kanne)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
26280 |
niet in elkaar grijpen |
kraken:
krǭ.kǝ (Q188p Kanne),
wringen:
vriŋǝ (Q188p Kanne)
|
Gezegd van kammen en staven, respectievelijk raderen die niet goed in elkaar grijpen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛin elkaar grijpenɛ.' [Jan 114; Coe 88; Grof 111]
II-3
|
18220 |
niet passen |
niet passen:
neet passe (Q188p Kanne),
niet zitten:
neet zitte (Q188p Kanne),
omhangen:
ömhange (Q188p Kanne)
|
Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
nieuwsgierig kijken:
nyi̯šerex kīkə (Q188p Kanne)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18122 |
nijdnagel |
nagelwortel:
nōͅgəlwotəls (Q188p Kanne)
|
stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)]
III-1-2
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
dat ès niks jaad (Q188p Kanne)
|
Dat is niets waard. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
30213 |
nok |
vorst:
vø̜̄s (Q188p Kanne)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
18334 |
nylonkous |
nylon:
neejlons (Q188p Kanne)
|
Vrouwenkousen [kousen, hosen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|