e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overjas (alg.) paletot (fr.): Vero.  palto (Kanne), pardessus (fr.): pardəsy (Kanne) paletot: vrouwenmantel; korte overjas || pardessus: overjas III-1-3
overkoot doorzakken: dōrzakǝ (Kanne) Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m] I-9
overlangs heen en weer eggen recht [eggen]: rɛ̄.x (Kanne), recht op en af [eggen]: rɛ̄x˱ ǫp˱ ęn ǭf (Kanne) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overmouwen huistermouwen: hū.stǝrmǫu̯ǝ (Kanne) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overschoen galoche (fr.): Ook: klomp met bovenste gedeelte uit leder.  galuš (Kanne) galoche: gummi-overschoen III-1-3
paard paard: pi̯āt (Kanne) [JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18] I-9
paard dat met rukken trekt rotser: rǫtsǝr (Kanne) [N 8, 62r] I-9
paard met een scheve heup (een) scheve: šęi̯vǝ (Kanne) Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a] I-9
paard met maandelijkse diarree maandschijter: mǭntšītǝr (Kanne) [N 8, 94d en 94e] I-9
paardedeken onder het zadel onderhaam: ǫndǝrhǭm (Kanne), onderzadel: o.ndǝrzǭl (Kanne), rijdeken: ręi̯di.ɛkǝ (Kanne) Deken die onder het zadel wordt gelegd om de rug van het paard te beschermen. Uit een aantal opgaven blijkt dat daarvoor ook andere materialen zoals kussens, vilt of (plastic) zakken gebruikt worden. Vergelijk ook lemma Onderzadel. [JG 1a, 1b] I-10