e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peulen, doppen (ww.) peulen: pōͅlə (Kanne) [Goossens 1b (1960)] I-7
peulerwten sokkererwten: sokərēͅ.rtə (Kanne) [Goossens 1b (1960)] I-7
piano piano: pija:no (Kanne), Karte 244.  pi`jāno} m. (Kanne) Klavier. || Piano: piano. III-3-2
pijl pijl: de pèjl (Kanne) de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)] III-3-2
pijn pijn: pijn (Kanne), pɛin (Kanne) pijn [RND], [ZND 08 (1925)] III-1-2
pijnscheut kramp: In de baejn.  kraamp (Kanne), scheut: In de rök of baejn.  sjeut (Kanne), steek: In de rök of zèj.  steek (Kanne) Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)] III-1-2
pijpbeen scheen: šɛ̄n (Kanne) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul papillote (fr.): papiejot (Kanne), pijpenkrul: piêpekrol (Kanne) Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)] III-1-1
pikbinder zichtmachine: zex[machine] (Kanne) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pin van de sluisdeur ang: (Kanne), houtschroef: hǫ.tšrǫwf (Kanne), pin: pę̄n (Kanne) Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57] II-3