33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
pōͅlə (Q188p Kanne)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
sokkererwten:
sokərēͅ.rtə (Q188p Kanne)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
23172 |
piano |
piano:
pija:no (Q188p Kanne),
Karte 244.
pi`jāno} m. (Q188p Kanne)
|
Klavier. || Piano: piano.
III-3-2
|
22424 |
pijl |
pijl:
de pèjl (Q188p Kanne)
|
de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pijn (Q188p Kanne),
pɛin (Q188p Kanne)
|
pijn [RND], [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
kramp:
In de baejn.
kraamp (Q188p Kanne),
scheut:
In de rök of baejn.
sjeut (Q188p Kanne),
steek:
In de rök of zèj.
steek (Q188p Kanne)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
scheen:
šɛ̄n (Q188p Kanne)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17794 |
pijpenkrul |
papillote (fr.):
papiejot (Q188p Kanne),
pijpenkrul:
piêpekrol (Q188p Kanne)
|
Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
33055 |
pikbinder |
zichtmachine:
zex[machine] (Q188p Kanne)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
26356 |
pin van de sluisdeur |
ang:
aŋ (Q188p Kanne),
houtschroef:
hǫ.tšrǫwf (Q188p Kanne),
pin:
pę̄n (Q188p Kanne)
|
Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57]
II-3
|