e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pink pink: peenk (Kanne), pinkje: peenkske (Kanne) Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)] III-1-1
pinnen pinnen: pęnǝ (Kanne) De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200] II-3
pinstokken (voor de slee) pinnen: peͅnə (Kanne) pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)] III-3-2
pissebed wild varken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  wel vaark (Kanne), wilde zeug: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  wèl zoog (Kanne) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2
pit, kern van fruit kern: kjān (Kanne) [RND 08] I-7
plank met gaten zakplank: zakplaŋk (Kanne) Plank met gaten waarin men op verschillende hoogten een plank kan steken naargelang de grootte van de meelzak. In Q 71 had men geen plank maar een kam, een getande schuif, terwijl men in P 53, Q 77a en Q 79 een riem gebruikte. [Vds 168; Jan 173; Grof 190] II-3
plassen (met water) knoeien: knūi̯jə (Kanne) knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)] III-1-2
plattebuiskachel brabantse kachel: brōͅbansə kaxəl (Kanne) lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)] III-2-1
ploeg ploeg: plōx (Kanne) De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.] I-1
ploegboom balk: bā.lǝk (Kanne), beulhout: bø̄lhō ̞t (Kanne), grindel: gre.ndǝl (Kanne) De ploegboom is de horizontale houten, later ijzeren balk die ploeglichaam en staart met het vooreinde van de ploeg verbindt. Deze balk, die van voren door een voet of wieltje gesteund wordt ofwel in losse of vaste verbinding staat met een tweewielig voorstel, is in het midden voorzien van voorschaar en kouter; het achterstuk ervan is via schei en onderstaart met het ploeghoofd verbonden. Bij een wentelploeg met voorkar kan deze balk samen met het daaraan bevestigde dubbele ploeglichaam 180¬∞ gedraaid worden. Bij een wentelploeg die van voren een voet- of wielsteun heeft, draait het dubbele ploeglichaam om het achtereinde van de balk. Indien voor een plaats voor de balk van de voetploeg en die van de wentelbare karploeg uitdrukkelijk twee verschillende benamingen werden opgegeven, is bij de betreffende woordtypen achter het nummer van die plaats voetploeg resp. wentelploeg vermeld. In plaats van grendel is voor de meeste opgaven van die vorm op grond van het vokalisme het type grindel gepostuleerd. Het is echter niet uitgesloten dat sommige daarvan toch aan het type grendel beantwoorden of dat grindel en grendel in bepaalde dialecten niet te onderscheiden zijn. Het type grendel is wel aangehouden voor een aantal opgaven uit een gebied waarvoor ook op grindel wijzende varianten werden verstrekt. Deze zijn wel te beschouwen als oorspronkelijke grindel-vormen die men later - wellicht mede door het feit dat de balk van een ijzeren karploeg met de voorploeg vergrendeld is - ge√Ødentificeerd heeft met het woord grendel, bekend uit het A.N. Daarop lijkt ook het type grendelboom te wijzen. Vaak wordt met de term grindel meer bedoeld dan alleen de ploegbalk: hij omvat tevens de stang en/of de ketting(en) eronder en evt. de kam aan de voorkant. Zelfs op deze aanhangsels alleen is het woord grindel van toepassing. Daarvoor zie men de lemmata grindelketting, grindelstam en ploegkam. [N 11, 31.I.d ; N 11A, 84a; JG 1a + 1b; JG 2a, 1; JG 2b-4, 2a; monogr.] I-1