22753 |
ruiten in het kaartspel |
kemmen:
de kleuren: hatte, kemme, klaovere, sjöppe
kemme (Q188p Kanne),
dit zeggen de ouderen
kemmen aos (Q188p Kanne),
koeken:
p. 9: In sommige gevallen wordt in Oud-Belgisch-Limburg een algemeen Zuidnederlands woord ingevoerd (ten koste van een algemeen Noordnederlands): [b.v.] koeken aas (ruiten aas).
koeken aas (Q188p Kanne),
ruiten:
dit zeggen de jongeren
roeten aos (Q188p Kanne)
|
/ [SND (2006)] || Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ruiten: ruiten aas.
III-3-2
|
17885 |
ruk |
rof:
rof (Q188p Kanne)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rind:
rēnt (Q188p Kanne)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoͅrzəl (Q188p Kanne),
horzelvlieg:
hoͅrzəlvlēx (Q188p Kanne)
|
insect III [Goossens 1b (1960)] || worm vdit laatste insec [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
koebeesten:
kōbīstǝ (Q188p Kanne)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
roeps (Q188p Kanne)
|
rups [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
21081 |
sabbelen |
smoddelen:
smodələ (Q188p Kanne),
zuiken:
zūkə (Q188p Kanne)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21332 |
samenspannen |
meteendoen:
dēi twi dūn meͅt ēͅ (Q188p Kanne),
meteenhouden:
dēi twi hawə meͅt ēͅ (Q188p Kanne),
samenspannen:
dɛj twī spanə saumə (Q188p Kanne)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sənda:l (Q188p Kanne)
|
sandale: bindzool met banden om de voet
III-1-3
|
21028 |
saus |
saus:
sààjs (Q188p Kanne)
|
saus [RND]
III-2-3
|