21483 |
schafttijd |
koffietijd:
kofitīt (Q188p Kanne)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
tes ən sjan (Q188p Kanne)
|
t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (Q188p Kanne)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
sjê-el (Q188p Kanne)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
sjeel kiêke (Q188p Kanne),
sjèèl kiêke (Q188p Kanne)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
sjên (Q188p Kanne)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
18727 |
scheerapparaat |
scheerapparaat:
sjèèrapparaat (Q188p Kanne)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
gilletje:
zjielètsje (Q188p Kanne),
schaars:
sjaas (Q188p Kanne),
Lang vouwbaar scheermes.
sjaors (Q188p Kanne),
scheermes:
sjèèrmets (Q188p Kanne),
ə sjêrmets (Q188p Kanne),
scheermesje:
sjèèrmetske (Q188p Kanne)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34635 |
scheienkruiwagen |
scheienkruikar:
šē̜i̯ǝkrǫu̯kār (Q188p Kanne)
|
De scheienkruiwagen is volgens Theuwissen (1969), pag. 71 een typisch Limburgs kruiwagentype. "Het bodemvlak bestaat uit een aantal dwarslatten, meestal zes, zonder bedekking met planken. Het hoofdbord heeft vijf of zes scheien tussen de bovenrand en de achterste dwarslat van de bodem; ook het hoofdbord heeft geen planken bedekking." Men treft dit type aan in het noorden van Belgisch Limburg en het Maasland. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.]
I-13
|
26514 |
scheiplank |
meelschuif:
mē̜.lšø̜jf (Q188p Kanne),
schuif:
šø.̜jf (Q188p Kanne)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|