e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schafttijd koffietijd: kofitīt (Kanne) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: tes ən sjan (Kanne) t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schede van de koe lijf: līf (Kanne) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): sjê-el (Kanne) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheel zien scheel kijken: sjeel kiêke (Kanne), sjèèl kiêke (Kanne) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1
scheen scheen: sjên (Kanne) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheerapparaat scheerapparaat: sjèèrapparaat (Kanne) Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] III-1-3
scheermes gilletje: zjielètsje (Kanne), schaars: sjaas (Kanne), Lang vouwbaar scheermes.  sjaors (Kanne), scheermes: sjèèrmets (Kanne), ə sjêrmets (Kanne), scheermesje: sjèèrmetske (Kanne) Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
scheienkruiwagen scheienkruikar: šē̜i̯ǝkrǫu̯kār (Kanne) De scheienkruiwagen is volgens Theuwissen (1969), pag. 71 een typisch Limburgs kruiwagentype. "Het bodemvlak bestaat uit een aantal dwarslatten, meestal zes, zonder bedekking met planken. Het hoofdbord heeft vijf of zes scheien tussen de bovenrand en de achterste dwarslat van de bodem; ook het hoofdbord heeft geen planken bedekking." Men treft dit type aan in het noorden van Belgisch Limburg en het Maasland. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.] I-13
scheiplank meelschuif: mē̜.lšø̜jf (Kanne), schuif: šø.̜jf (Kanne) Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187] II-3