e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
theater theater: Sam. -stuk.  te.ja:tər (Kanne) Théâtre: gebouw, schouwtoneel. III-3-2
timmerman schrijnenwerker: šrī.nǝwē.rǝkǝr (Kanne) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] II-12
tochtig bokkig: bøkex (Kanne), willig: welǝx (Kanne) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11, I-12
toegang tot akker opvaart: ǫp˲vǭrt (Kanne) [N 11, 8] I-8
toestel waarin men kinderen leert lopen loopstoel: làopstool (Kanne), loopwagel: làopwaogel (Kanne) toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)] III-2-2
toilet cabinet (fr.): kabənɛ̝t (Kanne), huisje: hø̝ͅi̯skə (Kanne), jules: žøl (Kanne) toilet III-2-1
tollen ronddraaien: (roont)draeje (wej’ne koekerael) (Kanne), ronddraaien wie een kokkerel: (roont)draeje (wej’ne koekerael) (Kanne) Tollen: draaien als een tol (trijzelen, tollen, kokkerellen, (rond)draaien) [N 108 (2001)] III-1-2
tomaat tomaat: toͅmatə (Kanne) tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
toneelspel concert (fr.): < concert.  kaosèèr, kaozèèr (Kanne), Sam. -spelen: toneelspelen.  kuzɛ:r (Kanne), komedie: kume:di (Kanne) Comedie: 1. vertoning (cfr. concert 2. blijspel. || Concert: 1. toneel, vertoning. || een voorstelling door een toneelgroep [spel] [N 112 (2006)] III-3-2
tonen laten zien: laote ziên (Kanne) Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)] III-1-1