22839 |
theater |
theater:
Sam. -stuk.
te.ja:tər (Q188p Kanne)
|
Théâtre: gebouw, schouwtoneel.
III-3-2
|
27253 |
timmerman |
schrijnenwerker:
šrī.nǝwē.rǝkǝr (Q188p Kanne)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24255 |
tochtig |
bokkig:
bøkex (Q188p Kanne),
willig:
welǝx (Q188p Kanne)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33652 |
toegang tot akker |
opvaart:
ǫp˲vǭrt (Q188p Kanne)
|
[N 11, 8]
I-8
|
20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopstoel:
làopstool (Q188p Kanne),
loopwagel:
làopwaogel (Q188p Kanne)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19663 |
toilet |
cabinet (fr.):
kabənɛ̝t (Q188p Kanne),
huisje:
hø̝ͅi̯skə (Q188p Kanne),
jules:
žøl (Q188p Kanne)
|
toilet
III-2-1
|
17859 |
tollen |
ronddraaien:
(roont)draeje (wej’ne koekerael) (Q188p Kanne),
ronddraaien wie een kokkerel:
(roont)draeje (wej’ne koekerael) (Q188p Kanne)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, tollen, kokkerellen, (rond)draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
toͅmatə (Q188p Kanne)
|
tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
22658 |
toneelspel |
concert (fr.):
< concert.
kaosèèr, kaozèèr (Q188p Kanne),
Sam. -spelen: toneelspelen.
kuzɛ:r (Q188p Kanne),
komedie:
kume:di (Q188p Kanne)
|
Comedie: 1. vertoning (cfr. concert 2. blijspel. || Concert: 1. toneel, vertoning. || een voorstelling door een toneelgroep [spel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten zien:
laote ziên (Q188p Kanne)
|
Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|