34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
ry.zǝlǝ (Q188p Kanne),
rȳ.zǝlǝ (Q188p Kanne),
rȳzǝlǝ (Q188p Kanne)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
22355 |
van zijn plaats rollen |
omtuimelen:
ömtoêmele (Q188p Kanne)
|
van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17824 |
vangen |
vangen:
vaŋə (Q188p Kanne)
|
vangen [ZND m]
III-1-2
|
22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
clapet (fr.):
klapɛt (Q188p Kanne)
|
Clapet: klep van duivenkijker.
III-3-2
|
21254 |
varen |
varen:
vaoren (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne)
|
varen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
vɛrkǝ (Q188p Kanne),
vɛ̄.rǝkǝ (Q188p Kanne),
vɛ̄rǝkǝ (Q188p Kanne)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheut:
šø̄ǝ.t (Q188p Kanne)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
mastǝ (Q188p Kanne)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trōi̯x (Q188p Kanne)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
gesmolten vet:
gəsmō.tə veͅt (Q188p Kanne),
varkensvet:
vèrkesfet (Q188p Kanne),
vet:
veͅt (Q188p Kanne)
|
gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] || reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|