e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

Gevonden: 2364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerderij, algemeen boerderij: burdǝręi̯ (Kanne), winning: weneŋ (Kanne) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
boerenzwaluw, zwaluw zwarbeltje: zwuibelke (Kanne), zwøͅ.bəlkəs (Kanne) zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
bof bof: bóf (Kanne) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)] III-1-2
bokking bokkem: bəkkəm (Kanne) bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] III-2-3
bokstaan bij haasje-over bokje staan: het kind dat gebukt staat "stèet bökske  stèèt bökske (Kanne) / [SND (2006)] III-3-2
bolle wangen appelwangetjes: apəlweͅŋskəs (Kanne) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bont en blauw slaan zwart en blauw houwen: zwat ɛn blou gəhowə (Kanne) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
boog boog: boͅ:ch (Kanne), flitsboog: flitsboog (Kanne), #NAME?  -mèt de flitsbaog sjete: (Kanne) boog [RND] || Flitche, Fra. flèche; sam. flitsboog: gwl. kleine boog gemaakt uit de baleinen van een regenscherm. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
boom (alg.) boom: bo:m (Kanne) boom [RND] III-4-3
boomgaard appelwei: appelwei (Kanne), appelwei (type) (Kanne, ... ), vruchtwei: vruchtwei (Kanne), vruchtwei (type) (Kanne) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7