33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝręi̯ (Q188p Kanne),
winning:
weneŋ (Q188p Kanne)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwarbeltje:
zwuibelke (Q188p Kanne),
zwøͅ.bəlkəs (Q188p Kanne)
|
zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
18064 |
bof |
bof:
bóf (Q188p Kanne)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bəkkəm (Q188p Kanne)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
23164 |
bokstaan bij haasje-over |
bokje staan:
het kind dat gebukt staat "stèet bökske
stèèt bökske (Q188p Kanne)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
17605 |
bolle wangen |
appelwangetjes:
apəlweͅŋskəs (Q188p Kanne)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw houwen:
zwat ɛn blou gəhowə (Q188p Kanne)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
boͅ:ch (Q188p Kanne),
flitsboog:
flitsboog (Q188p Kanne),
#NAME?
-mèt de flitsbaog sjete: (Q188p Kanne)
|
boog [RND] || Flitche, Fra. flèche; sam. flitsboog: gwl. kleine boog gemaakt uit de baleinen van een regenscherm. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|
33511 |
boomgaard |
appelwei:
appelwei (Q188p Kanne),
appelwei (type) (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne),
vruchtwei:
vruchtwei (Q188p Kanne),
vruchtwei (type) (Q188p Kanne)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|