e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

Gevonden: 2364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dakgoot kandel: kãnžǝl (Kanne) Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m] II-9
damesblouse basquine (fr.): baskin (Kanne), bloes: blu:s (Kanne) basquine: gesloten blouse || blouse: blouse III-1-3
dameskous? hoos: Verouderd.  hoze (Kanne), kous: kouse (Kanne) Vrouwenkousen [kousen, hosen] [N 114 (2002)] III-1-3
damesonderbroek broekje: breukske (Kanne, ... ) Vrouwenonderbroek [ook: slipje?] [N 114 (2002)] III-1-3
dammen dammen: Karte 92.  dammen (Kanne) Dame spielen. III-3-2
darm darm: dä:rm (Kanne) darm, darmen [N 10b (1961)] III-1-1
dartel speels: spɛls (Kanne) Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g] I-9
das, sjaal sjaal: šal (Kanne), sjerp: šae:rəp (Kanne) châle: grote omslagdoek, "plak || écharpe: lange, smalle halsdoek, vooral gedragen door kinderen en mannen III-1-3
daveren rammelen: ramǝlǝ (Kanne), trillen: trelǝ (Kanne) Een dof klinkend, knarsend geluid maken, gezegd van een molen waarvan de steenbus speling vertoont. [Coe 115; Grof 136] II-3
de beek vegen vegen: vę̄.gǝ (Kanne) De bedding en de oevers van de beek van aangespoelde modder, waterplanten etc. ontdoen. Vroeger werden deze werkzaamheden van overheidswege gecontroleerd. Het vegen gebeurde met verschillende werktuigen, bijvoorbeeld een schoep (P 120, P 176, P 177a, P 184, P 187, P 188, P 195, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 162, Q 164, Q 180, Q 240, Q 241), een schup (P 176, Q 164), een mesthaak (Q 78, Q 188), een haak (Q 88), een zeis (P 187, Q 181), een halve maan (Q 159), een slootmes (P 187, Q 160a) en een sloothaak (Q 160a). In Q 162 werd de beek de laatste jaren schoongemaakt door speciale diensten. Volgens de zegsman gebruikte men daarvoor een grue, een baggertoestel. Het woordtype maaien (P 119) gaat terug op het feit dat het wegmaaien van de waterplanten één van de werkzaamheden van het vegen van de beek was. [Jan 94; Coe 75; Grof 45] II-3