34536 |
ei zonder schaal |
liezenei:
lēzǝęi̯ (Q188p Kanne)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
22738 |
eiertikken |
eieren kippen:
àèjerköppe (?) (Q188p Kanne)
|
het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
24479 |
eikel |
eikel:
e:kəls (Q188p Kanne)
|
eikels [RND]
III-4-3
|
32735 |
eindvoor aan de zijkant |
plaatsen:
reen (Q188p Kanne)
|
Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.]
I-1
|
32734 |
eindvoor in het midden |
sluitsvoor:
slūs˲vǭr (Q188p Kanne)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
26334 |
elevator |
élévateur:
elǝvátø̜̄.r (Q188p Kanne)
|
Toestel voor het transport van los graan binnen de molen. In dit lemma is een aantal verschillende inrichtingen voor het vervoer van graan bijeengeplaatst. Met de slang bedoelt men in Q 181 een ø̄vijzel zonder eindeø̄. [N O, 24g; Jan 250; Coe 228; Grof 301; N O, 24h]
II-3
|
19686 |
emmer |
emmer:
ø̄mər (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
aarsdarm:
ø͂ͅsdä:rm (Q188p Kanne)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20333 |
enig kind |
enigst kind:
enigs keend (Q188p Kanne)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeks-jong] [N 115 (2003)]
III-2-2
|