21317 |
gehucht |
gehucht:
gehuch (Q188p Kanne)
|
gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
op het hukje zitten:
op tə hy(3)̄kskə zətə (Q188p Kanne)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27539 |
geit |
geit:
gē.t (Q188p Kanne),
gē̜t (Q188p Kanne)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekrolt hōͅr (Q188p Kanne)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
gēͅlt (Q188p Kanne),
geͅlt (Q188p Kanne),
xae.ld (Q188p Kanne)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
koeheerdje:
ko.jɛ.i̯tšə (Q188p Kanne)
|
kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gəlīkə (Q188p Kanne)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkspelen:
geliêk spele (Q188p Kanne),
quitte spelen:
kit spele (Q188p Kanne)
|
quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26287 |
geluid maken, gezegd van de kammen |
schoggen:
žugǝ (Q188p Kanne),
žukǝ (Q188p Kanne)
|
Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112]
II-3
|
19099 |
geluk |
geluk:
gelək (Q188p Kanne)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|