32738 |
groot geploegd middendeel |
geploegd land:
gǝplōx Iãnt (Q188p Kanne)
|
Onder het groot geploegd middendeel van een akker wordt verstaan de aan één stuk en meestal in lengtevoren te ploegen hoofdmoot van een akker, die het eerst bewerkt is of wordt. Dit middendeel omvat, op de wendakker(s) en een evt. geerstuk na, de gehele akker. Voor sommige van de hieronder vermelde termen zie men ook het lemma zzoivoor, diep geploegd land. [N 11, 52; N 11A, 125a]
I-1
|
26417 |
groot kamrad |
kamrad:
kāmprǭ.t (Q188p Kanne),
rad op de boom:
rǭ.t ǫp˱ dǝ bǭ.m (Q188p Kanne)
|
Het grote verticaal geplaatste kamwiel aan de molenas van de watermolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op een spijlenrad. Het kamwiel kan zowel van hout als van metaal zijn vervaardigd. Het kamrad zet in de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied een horizontaal kamrad, het zgn. kleine kamrad, in beweging. Een aantal meter boven dit rad bevindt zich op dezelfde as het grote kroonwiel dat op zijn beurt de twee of vier rondsels doet draaien. Zie ook het lemma ɛaswielɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in windmolens.' [Vds 79; Jan 99; Coe 79; Grof 98; N O, 11a; A 42A, 8; monogr.; N D, 26]
II-3
|
32670 |
groot voorploegwiel |
voorrad:
[voor]rǭ.t (Q188p Kanne)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
33317 |
grote boerderij |
winning:
weneŋ (Q188p Kanne)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
22504 |
grote knikker |
kogel:
kogel (Q188p Kanne),
grote ijzeren knikker
kogel (Q188p Kanne)
|
Grosser Wurfmurmel. || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22721 |
grote knikker: glazen knikker |
glazen huif:
glazen huif (Q188p Kanne)
|
Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22675 |
grote trom |
dikke trom:
de dikke trom (Q188p Kanne),
Sub caisse: naast "dikke trom".
dikke trom (Q188p Kanne),
grosse caisse (fr.):
Sub caisse; naast "dikke trom".
grosse kɛ:s (Q188p Kanne),
Verouderd.
de gros kèès (Q188p Kanne)
|
[Grosse caisse: dikke trom]. || een grote trom [trombol] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22676 |
grote trom met bekkens |
dikke trom:
de dikke trom (Q188p Kanne)
|
een grote trom met bekkens [djingel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21508 |
grove stem |
grove stem:
⁄n groaf stəm (Q188p Kanne)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19103 |
guit, schalk |
grappenmaker:
grappemèker (Q188p Kanne)
|
guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|