26633 |
haverpletter |
concasseur:
kǫŋkǝsø̜̄.r (Q188p Kanne),
haverpletter:
hǭ.vǝrplɛtǝr (Q188p Kanne)
|
Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250]
II-3
|
24480 |
hazelaar |
hazenotenstruik:
houzənø:təstruk (Q188p Kanne),
hozənøttəstrūk (Q188p Kanne)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
houzənø:t (Q188p Kanne),
hozənøt (Q188p Kanne)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
17857 |
heen en weer draaien |
drentelen:
traentele (Q188p Kanne),
ronddraaien:
roontdraeje (Q188p Kanne)
|
Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
schroevelen:
sjroevele (Q188p Kanne),
wemelen:
wiemele (Q188p Kanne)
|
Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21285 |
heer |
heer:
hi:r (Q188p Kanne)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hēs sin (Q188p Kanne),
hēͅs (Q188p Kanne),
hɛies (Q188p Kanne)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26599 |
heet lopen |
dol draaien:
dø̜̄.l drɛjǝ (Q188p Kanne),
heet lopen:
hę̄.t lǭ.pǝ (Q188p Kanne)
|
Het heet lopen van de molen als gevolg van het feit dat zich bijvoorbeeld tijdens het malen geen graan tussen de molenstenen bevindt, de stenen bot zijn of het graan niet droog genoeg is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛleeglopenɛ.' [N O, 36e; Vds 117; Jan 262; Coe 144; Grof 169]
II-3
|
20129 |
heet, hitsig |
loops:
lø͂ͅps (Q188p Kanne)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25890 |
hefboom |
hefboom:
hɛf˱bǭ.m (Q188p Kanne),
hefijzer:
hɛf˱izǝr (Q188p Kanne)
|
Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61]
II-3
|