e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

Gevonden: 2364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukelingen spreiden uitereengooien: utǝrē.gui̯ǝ (Kanne) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: h"p (Kanne), høp (Kanne, ... ) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || heup [N 10b (1961)] III-1-1
heupjicht ischias: iesias (Kanne) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)] III-1-2
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): ko:ntərvo:r (Kanne) contrefort: leder aan binnenkant van schoen ter versterking van de hiel III-1-3
hijgen kuimen: kø̜u̯mǝ (Kanne) [JG 1a, 1b] I-11
hik hik: hek (Kanne) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelen hinkelen: /  hinkele (Kanne), hinken: /  heenke (Kanne), 4 laatste speelvak bovenaan  heenke (Kanne), hinkertje spelen: 4 laatste speelvak bovenaan  heenkerke spele (Kanne) / [SND (2006)] III-3-2
hinniken ruchelen: rø̜xǝlǝ (Kanne) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelbaaitje: mv -s  sjokkelbajke (Kanne), schokkelpaard: /  het sjokkelpjaad (Kanne), sjokkelpjaad (Kanne), schokkelpaardje: /  het sjokkelpjàèdsje (Kanne), mv -s  sjokkelpjàèdsje (Kanne), schommelpaard: /  sjommelperd (Kanne) [SND (2006)]/ [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: ho:t (Kanne), hood (Kanne, ... ) hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 08 (1925)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)] III-1-3