33746 |
klein paard |
ardeens paard:
ardēns pi̯āt (Q188p Kanne),
bidet:
`bidę (Q188p Kanne),
bidę (Q188p Kanne),
hit:
het (Q188p Kanne),
kempenaar:
kɛ̄mpǝnē̜r (Q188p Kanne),
pony:
`ponę (Q188p Kanne),
pony, poney:
pǫnę (Q188p Kanne)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 28], [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
17544 |
klein persoon |
onderdeur:
Het is maar een onderdeur.
t eͅs meͅr ən ōndərd"r (Q188p Kanne)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32671 |
klein voorploegwiel |
raadje:
røę̄tšǝ (Q188p Kanne)
|
Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b]
I-1
|
33318 |
kleine boerderij |
kleine winning:
klęi̯n weneŋ (Q188p Kanne)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
22377 |
kleppers |
kleppers:
klepper (Q188p Kanne)
|
elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
kladjžūǝr (Q188p Kanne),
onderslag:
˙ondǝrslǭ.x (Q188p Kanne),
slag:
slǭ.x (Q188p Kanne)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
26570 |
kleurstof |
houtskool:
hǭ.tskō.l (Q188p Kanne)
|
Kleurstof die wordt gebruikt bij het rijen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛscherprijɛ. In dit lemma zijn de verschillende kleurstoffen bijeengeplaatst die door de molenaar worden gebruikt. Waterverf wordt toegepast, omdat dit weer gemakkelijk van de steen verwijderd kan worden. Op deze wijze vermijdt men problemen bij de volgende onderhoudsbeurt: alle verf moet dan verdwenen zijn. De term doodskop wordt in Q 88 gebruikt voor ø̄menieø̄.' [Coe 168 add.; Grof 202]
II-3
|
17893 |
klieven |
klieven:
haot
kleeve (Q188p Kanne),
splijten:
splîete (Q188p Kanne),
splitsen:
splitse gaon (Q188p Kanne)
|
Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17736 |
klinken |
klinken:
kleengke (Q188p Kanne)
|
Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kitš (Q188p Kanne)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|