20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
noden:
znd 32, 71;
nujjə (L316p Kaulille),
znd 32, 71; cf. VD s.v. "noden"2.
neujen (L316p Kaulille),
op de begrafenis verzoeken:
znd 32, 71;
op de begrafenis verzeuke (L316p Kaulille)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
21563 |
ijken |
ijken:
de gewichten ieken (L316p Kaulille),
merken:
de gewichten merken (L316p Kaulille),
stempelen:
stempelen (L316p Kaulille)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
razelen:
raaz’le (L316p Kaulille)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22756 |
ijsbaan |
slibberbaan:
slubb`rbaaën (L316p Kaulille)
|
[1.] Glijbaan (op ijs).
III-3-2
|
17942 |
ijsberen |
ijsberen:
ie:sbaere (L316p Kaulille)
|
Zenuwachtig heen en weer lopen (drentelen, ijsberen, gejaagd). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18639 |
ijsmuts |
winterpots:
wentərputs (L316p Kaulille)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
iskégəls (mv.) (L316p Kaulille),
ijspik:
iespeeken (L316p Kaulille),
kegeltje:
kijgelke (L316p Kaulille),
pijpje ijs:
piepke-iès (L316p Kaulille)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogel:
isvōgəl (L316p Kaulille)
|
ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18913 |
ijver |
ijver:
hè hīt veul iever (L316p Kaulille),
hè hèt vëeul iever (L316p Kaulille)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijs:
ies (L316p Kaulille),
ijzel:
iezel (L316p Kaulille),
izəl (L316p Kaulille)
|
ijzel [ZND 36 (1941)] || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|