20498 |
kieskauwer |
snuiker:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
snuiker (L316p Kaulille)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
ook in ZND 27, 084
kieuwen (L316p Kaulille)
|
kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
24184 |
kievit |
kievit:
kiwit (L316p Kaulille)
|
kievit (31 ronde vleugels; kuifje; bekend van de eierenraperij [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24337 |
kikker |
kwakvors:
kwakfoͅrs (L316p Kaulille),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakvors (L316p Kaulille)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
paddengerei:
padəgərɛi̯ (L316p Kaulille)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)gerei:
padəgərɛi̯ (L316p Kaulille)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
26185 |
kikkerlijnen |
zeilkoorden:
zęjlkōrdǝ (L316p Kaulille)
|
De touwtjes waarmee de zeilen aan de kikkers op de roeden bevestigd worden. [N O, 5e; A 42A, 70]
II-3
|
26184 |
kikkers |
kwakvorsen:
(enk)
kwakvǫrs (L316p Kaulille)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
24309 |
kikkervisje |
dikkop:
dikkop (L316p Kaulille),
halve kwakvors:
halve kwakvorsch (L316p Kaulille)
|
kikkervisje [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
keend (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
kind [ZND 08 (1925)] || kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|