e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderfluitje feepje: feepke (Kaulille, ... ) een fluitje gemaakt uit de holle stengel van een paardebloem [fiepertje] [N 112 (2006)] || Fluitje gemaakt van stengel van halmgewassen. III-3-2
kinderhemd kinderhemdje: Spelling: <`> = sjwa.  kind`rhumm`ke (Kaulille) Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)] III-1-3
kinderkleren kinderkleren: kendərklīr (Kaulille) kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)] III-1-3
kinderschort met mouwen scholkje: sXoͅləkskə (Kaulille) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kinds kinds: kins (Kaulille) door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)] III-2-2
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Kaulille) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinnebak kinnebak: kinn`bek (Kaulille) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] III-1-1
kippen hennen: henǝ (Kaulille), henǝn (Kaulille) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -werkwoord kippen: kepǝ (Kaulille) De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
kippen, storten opkippen: ǫpkepǝn (Kaulille) Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10