33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (L316p Kaulille)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
knieng (L316p Kaulille),
knī.n (L316p Kaulille),
kənien (L316p Kaulille),
(mv.)uit: (de vellen van) konijnen; niet: konijnenvellen
konien (L316p Kaulille),
pl.
kənin (L316p Kaulille)
|
konijn [ZND 29 (1938)], [ZND 42 (1943)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20133 |
konijnenjong |
truuke:
trykə (L316p Kaulille)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
keuning (L316p Kaulille),
köning (L316p Kaulille),
kø.niŋ (L316p Kaulille),
kø̄nix (L316p Kaulille)
|
De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [RND], [ZND 28 (1938)]
II-3, III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
mariage (fr.):
de marriage (L316p Kaulille),
n mariage (L316p Kaulille),
stuk:
klè stök (L316p Kaulille)
|
(Kaarttermen): Klein stuk (de koning en de vrouw van één kleur in de hand hebben). || Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
22812 |
koning in het kaartspel |
heer:
hier (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille),
hieër (L316p Kaulille)
|
(Kaarttermen): Koning. || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
22940 |
koning, vrouw en boer |
groot stuk:
groeëet stök (L316p Kaulille)
|
(Kaarttermen): De koning, dame en boer van één kleur in de hand hebben.
III-3-2
|
28400 |
koningin |
koningin:
kø̄neŋen (L316p Kaulille)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
26090 |
koningpot |
speelpot:
spø̄lpǫt (L316p Kaulille)
|
De pot op de draagbalk waar de pen van de onderkant van de koning in draait. [N O, 50l; N D, add.]
II-3
|
33356 |
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning |
zomerhuis:
zōmǝrhūs (L316p Kaulille)
|
De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a]
I-6
|