26187 |
koordje |
onderste zeilkoord:
ǫndǝrstǝ zęjlkōrt (L316p Kaulille)
|
De kortste van de twee, drie of vier slaglijnen die aan de top van de wiek zit. [N O, 5g; A 42A, 71]
II-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
korsen (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
korsən (L316p Kaulille)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND]
III-1-2
|
19856 |
kop |
kop:
kǫp (L316p Kaulille)
|
[JG 1a, 1b]
I-9
|
25412 |
kop verwijderen |
kop afsnijden:
kop āfsnīǝ (L316p Kaulille)
|
Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.]
II-1
|
33137 |
kopdorser |
kopdorser:
kǫp˱dǫrsǝr (L316p Kaulille)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
31180 |
koperslager |
koperbeslager:
koperbeslager (L316p Kaulille),
koperslager:
kōpǝrslǭgǝr (L316p Kaulille)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
24193 |
koperwiek |
koperwiek:
koͅpərwik (L316p Kaulille)
|
koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19582 |
kopje |
jatte (fr.):
zjat (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
kopjeschieten:
kŭpke scheete (L316p Kaulille),
[Met afbeelding].
köpk`scheete (L316p Kaulille)
|
(Kinderspelen): Koprol. || hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
kopp’le (L316p Kaulille)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|