18107 |
krentenbaard |
krenten:
kri:nt (L316p Kaulille)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krintebroed (L316p Kaulille),
krentenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krintemik (L316p Kaulille)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
valse plooi:
Spelling: <`> = sjwa.
valse ploe:j (L316p Kaulille)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
trekken:
t klieëd trekt (L316p Kaulille),
trɛkt (L316p Kaulille),
zich trekken:
het kleid trèkt zich (L316p Kaulille),
zich trekken (L316p Kaulille)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
janken:
jankt (L316p Kaulille),
kreunen:
kreunt (L316p Kaulille)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbi.tǝr (L316p Kaulille)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (L316p Kaulille)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
krielenhaantje:
krilǝhānǝkǝ (L316p Kaulille),
krielenhennetje:
krilǝhenǝkǝ (L316p Kaulille)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
letsje jagen:
letske jaa:ge (L316p Kaulille),
letske jaa:ge (vangertje) (L316p Kaulille),
letske jagen (L316p Kaulille),
/
letske jaa:ge (L316p Kaulille),
een kinderspel
letske jagen (L316p Kaulille),
soldaat spelen:
soldoat spelen (L316p Kaulille),
tetsje jagen:
detskejagen (L316p Kaulille)
|
(Kinderspelen): Vangertje spelen. || / [SND (2006)] || Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
een stuk wit kriet (L316p Kaulille),
een stuk wit krieət (L316p Kaulille),
i stök wit krie:t (L316p Kaulille),
n stuk wit kriet (L316p Kaulille),
’n stök wit kriet (L316p Kaulille)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|