id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17861 | krioelen | krioelen: krjoele (Kaulille) | Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)] III-1-2 |
18071 | kroep | kroep: kroep (Kaulille) | Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)] III-1-2 |
17579 | kroeshaar | krulletjeshaar: kröll`k`shaor (Kaulille) | Kroeshaar (kroezelen, kroezelhaar). [N 109 (2001)] III-1-1 |
17894 | krommen, ombuigen | omplooien: umploe:je (Kaulille), plooien: ploe:je (Kaulille) | Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)] III-1-2 |
19586 | kroonkandelaar, luster | luster: lystər (Kaulille) | lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
26077 | kruias, kruirad | haspel: haspǝl (Kaulille), takel: tākǝl (Kaulille) | Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.] II-3 |
26082 | kruien | kruien: krui̯ǝ (Kaulille), verkruien: vǝrkrøjǝ (Kaulille) | De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-3 |
19581 | kruik | kan: kan (Kaulille) | kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1 |
26079 | kruiketting, kruitouw | kabel: kābǝl (Kaulille), kruiketting: krøjkęteŋ (Kaulille) | De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.] II-3 |
20806 | kruimel | greumel: grummel broet (Kaulille), korrel: korrel broeëd (Kaulille), kruimel: krummel broed (Kaulille) | kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3 |