20953 |
leeg, gezegd van een noot |
leeg:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
leeg noēɛt (L316p Kaulille)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille),
uit (pint):
mie gloas is oet (L316p Kaulille)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leegloeper (L316p Kaulille)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
list (L316p Kaulille),
lɛst (L316p Kaulille)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lieëw (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
ne luueu(w) (L316p Kaulille),
’n luuw (L316p Kaulille)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenbekje:
-
lieuwebekske (L316p Kaulille)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
33409 |
legnest |
nest:
nęst (L316p Kaulille)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
21553 |
lei |
lei:
in lei (L316p Kaulille),
lei (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
n lei (L316p Kaulille),
’n lei (L316p Kaulille)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lē̜i̯ǝ (L316p Kaulille),
lɛi̯ǝ (L316p Kaulille)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30530 |
leien dak |
leien dak:
lęjǝn dāk (L316p Kaulille),
schaliën dak:
sxāliǝn dāk (L316p Kaulille)
|
Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.]
II-9
|