e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lid van een vereniging lid: een lid van een vereeiniging (Kaulille), n lit van een ... (Kaulille), ne leed van een vereeniging (Kaulille), ’n lid van ’n bond (Kaulille) Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lidmaat, ledematen armen en benen: err`m en bieën (Kaulille) Ledematen (leden, armen en benen). [N 109 (2001)] III-1-1
lied, liedje lied: leet (Kaulille), lied (Kaulille), liedje: le.tsjə (Kaulille), leedje (Kaulille), leetjen (Kaulille), leetsje (Kaulille) Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND] || Liedje. III-3-2
liegen liegen: leegen (Kaulille, ... ) liegen [ZND 25 (1937)] III-3-1
lies lies: lees (Kaulille), lēs (Kaulille) de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12, III-1-1
liggen liggen: liggen (Kaulille, ... ) liggen [ZND 25 (1937)] III-1-2
liggend dakvenster dakvenster: dāk˲vęnstǝr (Kaulille) Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.] I-6
lijfbieden, prolapsus vaginae rozen: ryzǝ (Kaulille) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11
lijkbidder lijkbidder: znd 1 a-m; znd 30, 25;  lijkbeiër (Kaulille, ... ), waker: znd 1 a-m; znd 30, 25;  waker (Kaulille, ... ) lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)] III-2-2
lijken zoomtouwen: zǭmtǭwǝ (Kaulille) De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.] II-3