21514 |
bekeuren |
boete doen betalen:
booten doun betielen (L316p Kaulille),
knakken:
knakken (L316p Kaulille),
snappen:
snappen (L316p Kaulille)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
30041 |
bekisting |
bekisting:
bǝkesteŋ (L316p Kaulille),
coffrage:
kofrāž (L316p Kaulille)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
22677 |
bekkens |
cimbalen:
s`mbaale (L316p Kaulille),
dekken:
dèkke (L316p Kaulille)
|
het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bəkøͅstəgə (L316p Kaulille)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26511 |
bel |
veiligheidsbel:
vęjlixhęjts˱bɛl (L316p Kaulille)
|
De bel die de molenaar waarschuwt wanneer het kaar bijna leeg is. Deze bel klingelt telkens als de speelman tegen een blokje slaat, dat door een koord met de bel verbonden is. Onder het malen is dit blokje omhoog gespannen, zodat de speelman het niet kan raken. Het blokje is verbonden met een plankje dat in het kaar ligt en door het gewicht van het graan onder gehouden wordt. Als het graan vermindert, komt het plankje omhoog waardoor het blokje niet meer omhoog gespannen blijft maar neerkomt, zodat de speelman ertegen slaat (Groffils, pag 145 en 146). Op sommige plaatsen, zoals bij de oude molens in Q 88, Q 95 en Q 188, had men geen bel en moest de molenaar steeds goed op de graanhoeveelheid in het kaar letten (Coenen, pag. 123). [N O, 21b; Vds 155; Jan 161; Coe 145; Grof 170]
II-3
|
21600 |
belofte niet houden |
zijn woord van de nek trekken:
woort van den nek trekken (L316p Kaulille)
|
hoe heet: een belofte of een gegeven woord niet houden, een overeenkomst opzeggen? (in 1 woord) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
beloke paosen (L316p Kaulille)
|
Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmęstǝn (L316p Kaulille),
mesten:
męstǝn (L316p Kaulille)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
bənàwt (L316p Kaulille),
laf (weer):
laf (L316p Kaulille),
làf (L316p Kaulille),
laffe lucht:
làfə loͅxt (L316p Kaulille)
|
lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
knabben:
WNT: knab, 2) Een stronk of brok hout.
knabbe (L316p Kaulille),
stokken:
stae:k (L316p Kaulille),
stàè:k (L316p Kaulille)
|
Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)] || Spotbenamingen voor de benen [N 109 (2001)]
III-1-1
|