e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met tussenpozen regenen buien: bøͅyə (Kaulille) regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
met volle zeilen volle zeilen: vǫlǝ zęjlǝ (Kaulille) Gezegd van een molen wanneer alle zeilen bijgezet zijn. Zie ook afb. 44D. [N O, 7f; N O, 7e; N O, 7c; A 42A, add.] II-3
met vuur spelen met vuur spelen: met veur speule is gevoarlik (Kaulille), met veur speulen is gevaerlijk (Kaulille), met vuur speulen is gevaorlijk (Kaulille), mit veur speulen is gevaorlik (Kaulille), mèt veur speulen is gevaorlik (Kaulille) Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-3-2
metalen broeibak bassin: bøsɛŋ (Kaulille) De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1
metselaar metser: mɛ ̝tsǝr (Kaulille) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metsen: mɛtsǝ (Kaulille), mɛtsǝn (Kaulille) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
metselkoord metskoord: mɛtskōrt (Kaulille), mɛtskǭrt (Kaulille) Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.] II-9
metselzand metszand: mɛts˲zant (Kaulille), papzand: pap˲zant (Kaulille), scherp zand: sxē̜rǝp ˲zant (Kaulille), sxɛrǝp ˲zant (Kaulille), witte zand: wetǝ zant (Kaulille), zand: zant (Kaulille), zavel: zāvǝl (Kaulille) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9
meubelmaker meubelmaker: mø̄bǝlmākǝr (Kaulille), schrijnmaker: sxręjnmākǝr (Kaulille), schrijnwerker: sxrīnwęrkǝr (Kaulille) Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.] II-12
miauwen lollen: Als ze heet zijn  loͅlə (Kaulille), miauwen: mijauə (Kaulille), miáu.ə (Kaulille) miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1