25983 |
molenerf |
molengrond:
[molen]gront (L316p Kaulille)
|
Het erf rond de molen, eventueel ook de ruimte eromheen. Het woordtype giele-erf (P 51) is waarschijnlijk een toponiem. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39b]
II-3
|
26020 |
molenkap |
molenkap:
mø̄lǝkap (L316p Kaulille)
|
De algemene benaming voor het dak van een windmolen. Zie ook afb. 19. Het betreft daar de kap van een bovenkruier. [N O, 27d; N O, 49d; Sche 21; monogr.]
II-3
|
26665 |
molenkar |
molenkar:
mø̄lǝkɛr (L316p Kaulille)
|
De kar waarmee men zakken graan en meel respectievelijk ophaalt en thuisbrengt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38r; Vds 267; Jan 259; Coe 237; Grof 265]
II-3
|
25931 |
molennagels |
gesmede nagelen:
gǝsmēdǝ nɛ̄gǝl (L316p Kaulille)
|
Speciaal in molens gebruikte nagels of spijkers. Zie ook het lemma ɛheknagelsɛ.' [N O, 35h]
II-3
|
26664 |
molenpaard |
molenpaard:
[molen]pę̄rt (L316p Kaulille)
|
Het paard voor de molenkar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38s; Grof 266; monogr.]
II-3
|
26084 |
molenromp |
toren:
tōrǝ (L316p Kaulille)
|
Het stenen, torenachtige bouwwerk waarop de draaibare kap van de Hollandse molen rust; ook de met riet gedekte romp. [N O, 50a; N O, 50b; Sche 22]
II-3
|
26096 |
molentrappen |
trappen:
trɛp (L316p Kaulille)
|
De trappen tussen de verschillende zolders in de Hollandse molen. [N O, 55e]
II-3
|
26661 |
molenvat |
maatvat:
mǭt˲vat (L316p Kaulille)
|
Een vat waarmee alle meelzakken op het juiste gewicht worden gebracht. [N O, 38n]
II-3
|
25948 |
molenvolk |
muldervolk:
mø̜ldǝrvǫlǝk (L316p Kaulille)
|
Algemene benaming voor het personeel van een molen. [N O, 40h]
II-3
|
34572 |
molenwagen |
molenwagen:
mø̜̄lǝwāgǝ (L316p Kaulille)
|
Vierwielige wagen met vaste voor- en zijwanden, waarvan de bak op veren rust. Het voor- en achterstel zijn met elkaar verbonden door middel van twee draagbalken. Het voorste asstel draait gemakkelijk door middel van metalen ringen die op de asbalk liggen. Deze wagen is lichter dan de langwagen, omdat de wielen lichter zijn. [N 17, 43b; N G, 51 + 71a; JG 1d]
I-13
|