e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neef neef: neef (Kaulille) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
nek nek: nek (Kaulille), nɛk (Kaulille) Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
nemen, pakken nemen: nemen (Kaulille, ... ) nemen [ZND 25 (1937)] III-1-2
nestverlater vlugge vogel: vlugge vogels (Kaulille), vlugjong: vlug jong (Kaulille) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1
neus (spotnamen) haak: haok (Kaulille), snuit: dikke snoe:t (Kaulille), lange snoet (Kaulille), snoe:t (Kaulille) een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] III-1-1
neus van een schoen tip: tøp (Kaulille) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neuskotten: neuskott`r (Kaulille) Neusgaten (neuskoeten, -luiken). [N 109 (2001)] III-1-1
neusklem ring: rēŋk (Kaulille) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusring ring: rēŋk (Kaulille) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
neusvleugel neusvleugel: neusvleu:g`l (Kaulille) Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)] III-1-1