22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
ie:shèll`ge (L316p Kaulille)
|
de periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17911 |
persen |
moeite hebben:
moeite hebben (L316p Kaulille)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
geen gemakkelijke:
`t is gine gemekkelikke (L316p Kaulille),
kwade, een -:
`t is ne kwaoje (L316p Kaulille)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
24856 |
perzikkruid |
reutsel:
rø̄tsǝl (L316p Kaulille)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18634 |
pet met brede klep |
loerklak:
lōrklak (L316p Kaulille)
|
pet met brede klep [loerklak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18627 |
pet met opstaand bovenstuk |
kepie:
kəpi (L316p Kaulille)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille)
|
pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] || pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33568 |
peterselie |
peterselie:
pitərsē.li (L316p Kaulille)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19547 |
petroleumlamp |
pètrole-lamp:
petrollamp (L316p Kaulille),
petroͅlla͂mp (L316p Kaulille)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || lantaarn [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
21063 |
peul |
pel:
pel (L316p Kaulille),
peul:
peul (L316p Kaulille),
schaal:
schoal (L316p Kaulille),
sxa.lən (L316p Kaulille)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)] || groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|