23200 |
bidden |
beden:
beien (L316p Kaulille)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich biechten (gaan):
vè gaon ons beechten (L316p Kaulille)
|
We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
be.jə (L316p Kaulille),
beejen (L316p Kaulille)
|
bieden [RND], [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
béér (L316p Kaulille),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
beer (L316p Kaulille)
|
bier [RND], [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
33502 |
bieslook |
bieslook:
biesloek (L316p Kaulille)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
34238 |
biestmelk |
biest:
best (L316p Kaulille),
bist (L316p Kaulille),
zeverpap:
zivǝrpap (L316p Kaulille)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
karotenblader:
karūǝtǝblār (L316p Kaulille),
karotenloof:
kǝrutǝluf (L316p Kaulille)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
dunnen:
dønǝ (L316p Kaulille)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
33245 |
bietenveld |
rapenland:
rø̄pǝlant (L316p Kaulille),
rapenveld:
rø̄pǝvęlt (L316p Kaulille)
|
Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
baggen:
bagǝ (L316p Kaulille),
bágǝ (L316p Kaulille)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|