e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bidden beden: beien (Kaulille) Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)] III-3-3
biechten (gaan) zich biechten (gaan): vè gaon ons beechten (Kaulille) We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)] III-3-3
bieden bieden: be.jə (Kaulille), beejen (Kaulille) bieden [RND], [ZND 21 (1936)] III-3-1
bier bier: béér (Kaulille), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a  beer (Kaulille) bier [RND], [ZND 06 (1924)] III-2-3
bieslook bieslook: biesloek (Kaulille) [ZND 34 (1940)] I-7
biestmelk biest: best (Kaulille), bist (Kaulille), zeverpap: zivǝrpap (Kaulille) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
bietenloof, bladerkroon karotenblader: karūǝtǝblār (Kaulille), karotenloof: kǝrutǝluf (Kaulille) De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48] I-5
bietenplantjes uitdunnen dunnen: dønǝ (Kaulille) Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2] I-5
bietenveld rapenland: rø̄pǝlant (Kaulille), rapenveld: rø̄pǝvęlt (Kaulille) Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.] I-5
biggen werpen baggen: bagǝ (Kaulille), bágǝ (Kaulille) Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.] I-12